EVOLUTIE?


Genesis 1
In het begin schiep God de hemel en de aarde.


EVOLLUSIE: de illusie van het evolutionisme

Inleiding

Het evolutionisme is een strekking die door onze gecultiveerde westerse wereld algemeen aanvaard is. De doorsnee burger leeft met de gedachte dat hij "van de apen" afstamt. Daar tegenover staat het creationisme, dat veel minder populair is. Creationisten zijn wetenschappers die geloven in de schepping door God, zoals het in de Bijbel beschreven staat (Genesis 1 vers 27).

1 De grenzen van de wetenschap

"Iedere serieuze natuuronderzoeker moet wel een vorm van religieus aanvoelen kennen. Het is namelijk bijna ondenkbaar dat de ongelooflijk delicate samenhangen die hij ziet, door hem voor het eerst zijn overdacht. In het onbegrijpelijke heelal openbaart zich een grenzeloos verstand." (Albert Einstein, 1879-1955)

Het mensdom heeft veel kennis vergaard. De wetenschap heeft veel vooruitgang geboekt door het nauwkeurig onderzoeken van de natuur. Het evolutionisme verwerpt God als rechtstreekse Schepper van hemel en aarde. Het evolutionisme beweert dat het proces "van cel tot mens" volledig door huidige natuurwetten gestuurd wordt. Dit wordt de evolutietheorie genoemd. Vervolgens (teruggaand in de tijd) reduceert de theorie deze "simpele" cel tot een brok materie en pretendeert ze dat het proces "van dode materie tot levende cel" eveneens op wetenschappelijke wijze verloopt. Dit is de theorie van de chemische evolutie. Het bestaan van materie wordt ten slotte verklaard door de oerknaltheorie: het heelal zou ontstaan zijn uit een "explosieve toestand van onmetelijk grote dichtheid en hoge temperatuur".

De argeloze leek is bevredigd en overtuigd. Op het eerste gezicht is het evolutionisme heel aannemelijk. Op het tweede gezicht helemaal niet. In hoofdstuk 2 en 3 worden deze drie theorieën getoetst aan de wetenschap en zal blijken dat ze alledrie pseudo-wetenschappelijk zijn. Maar al zou het hele proces van materie tot mens volgens wetenschappelijke natuurwetten verlopen, dan nog zou er één probleem overblijven, dat al te vaak over het hoofd gezien wordt: volgens de wet van behoud van massa kan er nooit iets uit niets ontstaan.

2 Van dode materie tot levende cel

2.1 De oerknaltheorie

We kunnen met het heelal niet experimenteren, zoals in een lab. Astronomen kunnen alleen kennis vergaren via de lange weg van het meten van de stralings- en deeltjesstromen, die door deeltjestellers en telescopen op aarde en in satellieten geregistreerd worden. Nadien moet die zeer beperkte informatie in het kader van een kosmologische theorie geïnterpreteerd worden. Dr. Norbert Pailer, een befaamd astronoom, zegt m.b.t. de oerknal:

"Het is paradoxaal dat de interpretatie van de oorsprong van ons heelal door nieuwe feiten en theoretische gevolgtrekkingen steeds verdachter wordt, maar des te meer door theoretische hulpconstructies wordt ondersteund, hoezeer de feiten dit ook weerspreken."

Edwin Hubble, de man die oorspronkelijk het heelal "liet exploderen", bekent:

"De ontdekking van de ruimte eindigt in een nevel van onzekerheid... We tasten zoekend langs spookachtige meetfouten."

In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, heeft het oerknalmodel geen been om op te staan. De drie belangrijkste "pijlers", namelijk de gemeten roodverschuiving van de spectra, de microgolfachtergrond en de heliumverdeling, zijn verre van sluitende bewijsstukken. Tal van kosmische verschijnselen blijven onverklaarbaar.

2.1.1 Een gebeurtenis zonder oorzaak

De ultieme vraag "waardoor is de oerbal, die zich in een "eeuwig" evenwicht bevond, ontploft?" heeft geen antwoord.

2.1.2 De hoge graad van orde in de kosmos

Orde is een eigenschap van God die we terugvinden in de ontzagwekkende kosmos. Planeten, sterren, sterrenstelsels, clusters en superclusters,... alle getuigen ze van een kosmische structuurhiërarchie. Het is voor de oerknaltheorie een raadsel hoe die structuren vanzelf gevormd zouden zijn uit een expanderend gas.

2.1.3 Zware elementen op grote afstand

Het is bewezen dat tot in de verst verwijderde quasars koolstof en andere zware elementen aanwezig zijn. Dit dwingt de voorstanders van de oerknaltheorie te veronderstellen dat er ongeveer een miljard jaar na de oerknal, toen de eerste quasars opdoken, al meerdere generaties van zware, koolstof producerende sterren moeten hebben bestaan. Tot op heden ontbreekt hiervan elk spoor. Hoe dieper de astronomen bij hun waarnemingen in de ruimte doordringen of - om in het model te blijven - hoe dichter ze bij de oerknal komen, des te minder koolstof ze zouden moeten aantreffen. Elke verder weg liggende quasar met zware elementen stelt de oerknaltheorie zwaar op de proef.

2.2 De chemische-evolutietheorie

Evolutionisten geloven in "spontane generatie". Volgens hen ontstonden vier tot vijf miljard jaar geleden door toedoen van ultraviolet licht, bliksem en vulkanisme grote organische moleculen uit kleine organische moleculen zoals methaan, ammoniak, waterstof, koolstof en stikstof. De grote moleculen werden door de regen neergespoeld in een "oersoep" waaruit de eerste eiwitten en de eerste levende cellen zich ontwikkelden. Chemische evolutie is gebaseerd op blind toeval maar toch nemen evolutionisten aan dat alle processen zich ten gunste van de chemische evolutie hebben afgespeeld. Hiertoe moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

WAAROM EN WAT GELOVEN?
1.  Bliksem en zonlicht mag kleinere moleculen wel samenvoegen maar mag de grotere moleculen niet afbreken.

2.  Het water moet zich op bepaalde momenten vermengen met de organische moleculen, en op andere momenten - wanneer het de theorie goed uitkomt - net niet.

3.  De juiste moleculen moeten in de juiste hoeveelheden, in de juiste volgorde en op het juiste moment aanwezig zijn.

4.  Om een functioneel celmetabolisme te verzekeren, is er rond de cel een halfdoorlaatbaar membraan nodig die welbepaalde voedingsstoffen opneemt en afvalstoffen afgeeft. Dit membraan is op zijn beurt ook gemaakt van eiwitmoleculen, die alleen samenwerken als ze bij elkaar worden gehouden door... een halfdoorlaatbaar membraan.

5.  Voor de "vertaling" van het "4-letterig genalfabet" naar het "20-letterig amonizuuralfabet" zijn bijzonder gespecialiseerde "vertaaleiwitten" nodig. Deze eiwitten kunnen alleen gevormd zijn m.b.v. van andere eiwitten die op hun beurt alleen kunnen gevormd zijn door... vertaaleiwitten.

6.  Er moet een perfecte structuur aanwezig zijn en alle stoffen moeten op elkaar afgestemd zijn. Omdat losse eiwitten elkaars vijanden zijn en elkaar automatisch uitschakelen, moet elk eiwit vanaf het begin zijn eigen vastgestelde plaats hebben.

7.  Aangezien een cel heel snel afsterft, moet het vanaf het begin al voorzien zijn van een celdelingmechanisme om zich te kunnen voortplanten. Anders was de voorafgaande moeite tevergeefs geweest.

En zo kan het rijtje nog langer gemaakt worden! Op zichzelf genomen zijn geen van de stappen helemaal onmogelijk. In principe is alles mogelijk; het is alleen uiterst onwaarschijnlijk. Zelfs om een eenvoudig eiwit, bestaande uit 100 aminozuren, samen te stellen, zijn er al 20 tot de macht 100 (een 20 met 100 nullen!) of ongeveer 10 tot de macht 130 mogelijkheden. Aangezien de hoogste schatting van de ouderdom van de aarde 1017 seconden bedraagt, is de statistische waarschijnlijkheid voor het ontstaan van het juiste eiwit zo klein, dat ze mag beschouwd worden als nihil. Toch blijven evolutionisten geloven dat alles mogelijk is, "als je het toeval maar voldoende tijd geeft" (zie hoofdstuk 5).

3 Van cel tot mens: de evolutietheorie

Een sluitend bewijs voor de evolutietheorie bestaat niet. Daar is iedereen het mee eens. Er zouden daarentegen wel heel wat overtuigende aanwijzingen voor evolutie zijn, komende uit verschillende takken van de wetenschap. Alles schijnt naar dat ene punt te wijzen: evolutie. In het volgende hoofdstuk zullen we verschillende disciplines van de wetenschap aan het woord laten en zien wat ze ons werkelijk leren.

3.1 Genetica

3.1.1 Enkele begrippen

3.1.1.1 Micro-evolutie

Micro-evolutie is de variëteit binnen de grenzen van dezelfde soort t.g.v. recombinatie van stukjes chromosoom bij de bevruchting. Micro-evolutie is eigenlijk geen evolutie. Het is louter een tot uiting komen van een reeds bestaand repertoire van genetische variatie. Er is absoluut geen genengroei. (Zie ook onder 3.1.1.3 Variatie.)

3.1.1.2 Macro-evolutie

Macro-evolutie is evolutie over de grenzen van de soorten heen. Dit is wat men doorgaans verstaat onder "evolutie". Macro-evolutie wordt niet waargenomen in de natuur.

3.1.1.3 Variatie

Variatie is de genetische verscheidenheid op vlak van lichaamseigenschappen zoals gestalte, oogkleur, enz. Er worden geen genen toegevoegd, noch verwijderd, noch herschikt. Het algemene bouwplan verandert dus niet.

3.1.1.4 Mutatie

Een mutatie is een afwijking in de genen door inwerking van UV-, X-, of kosmische stralen of door chemische stoffen. Er worden geen genen toegevoegd, wel vernietigd of (in het beste geval) herschikt. De genencombinatie verandert dus wel, maar steeds in de negatieve zin! Onder normale omstandigheden werpen ze geen voordelen af. Er is echter een klein percentage gevallen in de natuur waar een mutatie toch positief of neutraal kan uitdraaien. Het dier zoekt gewoon een andere omgeving op waar het geen hinder ondervindt van zijn afwijking. Een voorbeeld daarvan is de pigmentloze ijsbeer die niet opvalt in sneeuwgebieden. Merk op dat alle mutaties in essentie negatief blijven! Alle levende organismen op aarde worden mettertijd genetisch armer. Volgens de genetica is er in de natuur geen constructief maar een destructief proces aan de gang. Ook de mens degenereert. Gemiddeld komt per mens één mutatie voor, zoals kleurenblindheid, bloederziekte, of één of andere allergie.

3.1.1.5 Natuurlijke selectie

Natuurlijke selectie ("het overleven van de sterkste") is in zekere zin ook negatief omdat het variatie tegenwerkt. Het zal bepaalde variatievormen uitschakelen en aldus elke populatie homogener en eentoniger maken.

3.1.2 Historisch overzicht: de evolutie van de evolutietheorie

Ca. 2000 jaar geleden: Griekse filosofen met evolutionistische ideeën.

1809: Lamarck: publiceerde als eerste zijn evolutionistische gedachten.

1859: Darwin: Op de Galapagoseilanden trof hij een grote variatie vinken- en schildpaddensoorten aan die hem deed besluiten dat elke soort afstamt van een andere, primitievere soort. Hij zag dus micro-evolutie en veronderstelde macro-evolutie. Als biologisch mechanisme voor die macro-evolutie gaf hij "variatie" en "natuurlijke selectie" op. Variatie berust op toeval en natuurlijke selectie zou een positieve richting aan dat toeval moeten geven.

1865: de wetten van Mendel: Variatie is eindig. Het komt volgens een vast, zelfs te voorspellen patroon tot stand en gaat de grenzen van de soort niet te buiten. Mendels bevindingen werden in zijn tijd niet au sérieux genomen.

1901: De Vries: ontdekt mutaties

1919: Morgan: ontdekt wetten i.v.m. mutaties

De jaren 30: neodarwinisten: mutatie i.p.v. variatie. Zij deden een beroep op natuurlijke selectie en het kleine percentage "positieve" mutaties (zie hierboven) als mechanisme voor macro-evolutie. Ze beweerden (onterecht) dat die 1% mutaties op lange termijn macro-evolutie kunnen teweegbrengen.

1940: Goldschmidt en Schindewolf: sprongmutaties i.p.v. een serie minuscule mutaties. Zij verwachtten van hun denkbeeldige "sprongmutaties" dat de evolutie plots een aanzienlijk stuk verder zouden brengen door het produceren van een "hopeful monster": zeg maar zoiets als een vogel uit een reptielenei.

De jaren 70: Gould en Eldredge: punctualisme i.p.v. gradualisme. Zij rakelden de theorie van Goldschmidt en Schindewolf terug op en lanceerden het begrip "punctuated equilibrium" (onderbroken evenwicht): evolutie verloopt met sprongen, afgewisseld met lange perioden van stasis.

1980: Chicagoconferentie van leidende evolutionisten: De centrale vraag van de Chicagoconferentie was of de mechanismen die ten grondslag liggen aan de micro-evolutie, kunnen worden geeëxtrapoleerd om de verschijnselen van de macro-evolutie te verklaren. Met het risico de standpunten van enige personen tijdens de bijeenkomst geweld aan te doen kan als antwoord een duidelijk "Nee" worden gegeven. Lewin schrijft ook dat "de besprekingen af en toe onordelijk en zelfs heftig waren," en dat "vele personen van mening waren dat de bijeenkomst een keerpunt in de geschiedenis van het evolutiedenken was."

1982: ter gelegenheid van de honderjarige herdenking van Darwins' sterfdag: De waarheid is dat wij een eeuw na Darwins dood nog steeds niet het geringste bewijs of ook maar een plausibele voorstelling ervan hebben hoe de evolutie werkelijk heeft plaatsgevonden -, en in de laatste jaren heeft dat tot een buitengewone reeks controversen in de hele wereld geleid... De evolutionisten onder elkaar bevinden zich bijna in oorlogstoestand. Er hebben zich allerlei soorten van sekten gevormd die een of andere wijziging in Darwin voorstaan of zich zogenaamd "terugtrekken in het Lamarckisme"... Hoe en waarom (de vermeende) evolutie werkelijk plaatsvond, daarvan hebben wij niet de geringste voorstelling en wij zullen haar waarschijnlijk ook nooit krijgen. Het zal eenvoudig "Gods geheim blijven."

3.2 Moleculaire biologie

Het cytochroom C is een eiwit dat nodig is bij de ademhaling van alle planten en dieren en dat uit 100 aminozuren is opgebouwd. Het is zo dat het verschil in de aminozuurvolgorde van het cytochroom C van verschillende diergroepen groter wordt naarmate de uiterlijke verschillen tussen de diergroepen groter worden. De aminozuurvolgorde bij paard en hond - twee zoogdieren die nauw met elkaar verwant zijn - verschilt 6%. Bij paard en schildpad - twee heel verschillende dieren - is het verschil in volgorde groter, namelijk 22%. Dit feit wordt aangehaald als bewijs dat er evolutie is. Wat je niet leest in evolutieboeken, is het volgende. Als we het cytochroom C van totaal verschillende organismen vergelijken met het cytochroom C van een bacterie en een vis, stellen we vast dat de verschillen ongeveer even groot zijn. Er is dus geen enkele soort die kan gelden als overgangsvorm. Een opgaande lijn van primitief naar meer ontwikkeld, van vis over amfibie en reptiel naar zoogdier, bestaat helemaal niet. Geen enkele diergroep kan gezien worden als voorouder van een andere groep. Elke groep is op zichzelf staand en uniek (zie ook 3.5.2).

3.3 Anatomie

3.3.1 Homologe organen

Een vergelijkende studie van organen van gewervelde dieren leidt tot de vaststelling dat er een zekere overeenkomst in de structuur bestaat. Op grond van dit wetenschappelijke feit ordenen evolutionisten de organismen trapsgewijs in een systeem en zeggen dan: "ziehier een aanwijzing voor evolutie". Deze interpretatie van de werkelijkheid is allesbehalve wetenschappelijk. Daar alle organismen leven op dezelfde aarde, onderhevig zijn aan dezelfde zwaartekracht en andere natuurwetten, dezelfde lucht inademen, hetzelfde water drinken, enz. is het alleen maar redelijk dat een wijze Schepper ze alle zou ontwerpen volgens hetzelfde basispatroon en waar nodig wijzigingen zou aanbrengen. Nu we toch aan het vergelijken zijn, even het volgende. Stel dat een buitenaards wezen onze aarde bezoekt en een studie maakt van ons schoeisel. Hij zou sportschoenen zien, sandalen, klompen, schoenen met veters, schoenen zonder veters, pantoffels, enz. Hij zou ze kunnen classificeren volgens een geordend systeem en vervolgens besluiten: "dit schoeisel heeft zich uit elkaar ontwikkeld!" Deze redenering is ongerijmd. De overeenkomst in het bouwplan vormt zelfs een driedubbel probleem voor de evolutietheorie. Het is op grond van toeval niet te verklaren dat er binnen een organisme zoveel gelijkenissen bestaan tussen bijvoorbeeld voor- en achterpoten en tussen voor- en achterpoten onderling. Hoe is het mogelijk dat dezelfde structuren vier keer door blind toeval onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan?

3.3.2 Rudimentaire organen

Rudimentaire organen zijn organen waarvan men denkt dat ze geen functie hebben. Evolutionisten noemen ze "restanten van vroeger" en zien hierin een aanwijzing voor evolutie. Deze conclusie is ongegrond. Geen enkel orgaan in het lichaam moet beschouwd worden als nutteloos. Vroeger dachten geleerden dat de mens meer dan honderd rudimentaire organen had, zoals amandelen, lymfeklieren, de blindedarm, de schildklier, enz. Naarmate onze kennis echter toeneemt, neemt het aantal rudimentaire organen af... Overigens, als rudimentaire organen toch zouden bestaan en vroeger wel een lichaamsfunctie zouden hebben, zou dit een bewijs zijn van degeneratie (zie 3.1), niet van een opwaartse evolutie. Er moet bewezen worden dat organismen nieuwe organen krijgen, niet dat zij oude verliezen.

3.4 Embryologie

Toen de Duitser Häckel op het einde van de 19de eeuw de oppervlakkige gelijkenis tussen embryo's van verschillende organismen waarnam, zocht hij hierin een bewijs voor de evolutietheorie. Hij meende dat de embryonale ontwikkeling van de mens een korte herhaling zou zijn van de evolutie van eencellige tot mens. Hij vond de gedachte zo fascinerend, dat hij het "de fundamentele wet van de biogenesis" noemde. Om zijn idee kracht bij te zetten, stelde hij embryo-diagrammen op. Later bleek dat deze vervalst waren. Ook bij Haëckel was de wens de vader van de gedachte. Het is nuchter bekeken maar heel normaal dat verschillende organismen in het embryonale stadium uiterlijk op elkaar gelijken. Ieder meercellig organisme op aarde moet namelijk beginnen met één cel, die zich daarna begint te delen en te differentieëren. Dit blijkt gewoon de beste oplossing te zijn om bepaalde lichaamsdelen te laten ontwikkelen. Sir Arthur Keith, bestuurslid van het "Royal College of Surgeons of England" en voormalig lid van het Koninklijk Antropologisch instituut, heeft verklaard: "Er werd verwacht, dat het embryo de stadia van zijn voorouders uit het dierenrijk van de laagste tot de hoogste vorm opnieuw zou doorlopen. Nu de verschijningsvormen van het embryo in alle stadia bekend zijn, is het algemeen gevoelen er een van teleurstelling; het menselijk embryo is in geen enkel stadium als van de apen. Het embryo van een zoogdier gelijkt nooit op dat van een worm, een vis of een reptiel. De embryologie voert geen enkele bewijsvorm vóór de evolutiehypothese aan."

3.5 Paleontologie

De paleontologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de studie van fossielen. De zuivere en wetenschappelijke paleontologie spreekt in het voordeel van de zondvloed (zie hoofdstuk 4). De vooringenomen en pseudo-wetenschappelijke paleontologie spreekt in het voordeel van de evolutieleer. Deze laatste zullen we onder dit punt ontmaskeren.

3.5.1 Een verkeerde datering van fossielen

3.5.1.1 De datering aan de hand van gidsfossielen

Gidsfossielen zijn fossielen die over de hele wereld en - naar men aanneemt - in slechts één soort aardlaag voorkomen. Volgens evolutionisten zijn het overblijfselen van planten of dieren die in een bepaald tijdperk geleefd hebben en daarna zijn uitgestorven. Ze fungeren als maatstaf voor de datering van andere fossielen: "Wanneer in een vreemde formatie een gidsfossiel gevonden wordt, is het gemakkelijk die speciale gesteentelaag te dateren en te correleren met andere afzettingen op verre afstanden, die dezelfde soort bevatten." De volgende feiten tonen de onbetrouwbaarheid van deze datering aan:

3.5.1.1.1 cirkelredenering tussen bevooroordeelde paleontologen en geochronologen

Geochronologen bepalen de leeftijd van de aardlagen door de fossielen die erin gevonden worden, terwijl paleontologen de leeftijd van de fossielen bepalen door de aardlagen waarin zij gevonden worden. Eerst gaat men er dus van uit dat de evolutietheorie waar is en dat de fossielen in een bepaalde volgorde - van eenvoudig naar complex - moeten verschijnen. Daarna worden dezelfde fossielen gebruikt om de evolutietheorie te bewijzen.

3.5.1.1.2 "levende gidsfossielen"

Af en toe ontdekt men "levende gidsfossielen": gidsfossielen waarvan plots levende exemplaren opduiken. Tot 1938 bewees een vondst van de Coelacanthus bijvoorbeeld dat een aardlaag 70 tot 220 miljoen jaar oud was, omdat deze vis nooit in een later tijdperk werd gevonden... totdat men in 1938 en later deze soort levend aantrof in de buurt van Madagascar! Een laag waarvan de evolutionisten zeggen dat hij 200 miljoen jaar oud is, kan dus ook 5000 jaar geleden gevormd zijn.

3.5.1.2 Radiometrische datering

Het dateren van gesteenten en fossielen m.b.v. radioactieve stoffen kwam pas in gebruik, nadat de hele geologische tijdsindeling van de evolutie al was uitgewerkt m.b.v. gidsfossielen. Omdat het werd ingevoegd in een bestaand systeem, kan het niet gelden als een onafhankelijke dateringsmethode. Dr. Morris zegt in dat verband: "Er zijn zoveel bronnen van mogelijke fouten of verkeerde interpretatie bij de radioactieve datering, dat de meeste van zulke data verworpen worden en helemaal nooit gebruikt worden, vooral wanneer zij niet overeenstemmen met de vroeger overeengekomen data."

3.5.1.2.1 de koolstof-14-methode

Uit stikstof en neutronen ontstaat in de atmosfeer radioactieve koolstof onder invloed van kosmische straling. Die radioactieve koolstof (C-14) zit - evenals gewone koolstof (C-12) - in het CO2 dat door planten wordt opgenomen en komt via de planten ook terecht in het lichaam van de dieren. Wanneer een plant of dier sterft, houdt de koolstofstroom op en valt de radioactieve koolstof mettertijd uiteen in gewone koolstof. Om nu de verstreken tijd te berekenen sinds het afsterven van het organisme moeten 3 factoren gekend zijn:

de oorspronkelijke verhouding C-14 tot C-12
Deze waarde is niet gekend. Recente metingen schijnen er op te wijzen dat er tegenwoordig 25 % meer C-14 wordt gemaakt dan dat er vervalt. Dit heeft alles te maken met de intensiteit van de kosmische straling. Deze is op zijn beurt afhankelijk van o.m. het aardmagnetisme en de hoeveelheid water in de atmosfeer. Het bombardement van kosmische straling wordt door het aardmagnetisch veld afgebogen en wordt door waterdamp afgeschermd van de aarde. Aangezien vóór de zondvloed het aardmagnetisch veld sterker was (zie 5.2) en er meer waterdamp in de atmosfeer aanwezig was (zie 4.1.1), was de intensiteit van de kosmische straling kleiner en zat er bijgevolg veel minder C-14 in de atmosfeer. Evolutionisten veronderstellen echter dat de oorspronkelijke verhouding C-14 tot C-12 dezelfde was als in nu levende organismen. Daarom zijn hun bekomen ouderdoms-bepalingen vaak veel te hoog.

de vervalsnelheid van C-14
Er wordt aangenomen dat deze constant is: om de 5730 jaar vervalt de helft C-14 tot C-12. Tenminste, dat is wat nu gemeten wordt. De vervalsnelheid kan opgedreven geweest zijn door bijvoorbeeld de ontploffing van een ster in de buurt van onze planeet. Een grotere vervalsnelheid zou een minder hoge ouderdom opleveren.

de huidige verhouding C-14 tot C-12
Deze waarde is wel gekend.

3.5.1.2.2 de uraniummethode

De uranium-loodmethode wordt gebruikt voor bepalingen van hoge ouderdom omdat het radioactieve uranium een kleine vervalsnelheid heeft; radioactief uranium vervalt tot lood met een halveringstijd van 1016 jaar. Ook aan deze methode kleven enkele bezwaren. Net zoals bij de C-14-methode is de oorspronkelijke hoeveelheid uranium niet gekend en is het mogelijk dat de vervalsnelheid veranderlijk geweest is. Maar wat meer is, is het feit dat geen enkel systeem in de natuur gesloten is. Enerzijds wordt uranium in een gesteente gemakkelijk door water weggespoeld. Anderzijds neemt gewoon lood gemakkelijk kleine deeltjes (vrije neutronen) op van de omliggende rotsen zodat het bijzondere lood ontstaat dat van uranium afkomstig is. Door het wegspoelen van uranium en het veranderen van lood lijkt het dat er veel uranium is uiteengevallen en dat de rotsen dus heel oud zijn.

3.5.1.2.3 de kaliummethode en de rubidiummethode

De kalium-argonmethode en de rubidium-strontiummethode worden geijkt op de uranium-loodmethode en zijn dus even onbetrouwbaar. Zo leverde modern vulkanisch gesteente, in 1801 gevormd bij Hawaië, met de kalium-argonmethode een ouderdom op van meer dan 1 miljard jaar.

3.5.1.3 Conclusie

De kalium- en de rubidiummethode zijn geijkt op de uraniummethode.

De uraniummethode is geijkt op de datering met gidsfossielen.

De datering met gidsfossielen is geijkt op de evolutietheorie.

3.5.2 Geen tussenvormen

Het is vreemd dat het evolutieproces in de loop van miljoenen jaren organismen zoals sponzen, kwallen, zeesterren, wormen en slakken elk als een apart staaltje zou afgeleverd hebben en dat deze "primitieve" maar desondanks hedendaagse organismen sinds al die tijd op dat niveau zouden hebben blijven hangen. Het is opmerkelijk en tegelijk verdacht dat voor het opstellen van de evolutiestamboom men zijn toevlucht neemt tot hedendaagse - eventueel recentelijk uitgestorven - organismen die tot een welbepaalde afgegrensde klasse behoren. De echte overgangsvormen tussen eencelligen en meercelligen, vis en amfibie, reptiel en zoogdier, of wat dan ook, ontbreken gewoonweg (zie ook 3.2). Charles Darwin vroeg zich af: "Als er volgens deze theorie onnoemelijk veel overgangsvormen moeten hebben bestaan, waarom vinden we ze dan niet ingebed in de diverse lagen van de aardkorst?" Hij gaf de onvolmaaktheid van de geologische registratie als reden op. De geologische registratie is nu echter al behoorlijk geperfectioneerd, zodat deze verklaring op dit moment onbevredigend is. J. Adler en J. Carey schreven in hun verslag van de Chicagoconferentie van leidende evolutionisten in oktober 1980: "De aanwijzingen uit de fossielen leiden nu op overweldigende wijze van het klassieke darwinisme vandaan dat de meeste Amerikanen op de middelbare scholen geleerd hebben... Hoe meer de wetenschappers naar overgangsvormen tussen de soorten gezocht hebben, des te meer werden zij gefrustreerd." De weinige overgangsvormen die aangedragen worden, kunnen weerlegd worden en zijn niet overtuigend. De skeletten die aangedragen zijn als zijnde "de schakels tussen aapmens en mens" zijn opgegraven onder louche en twijfelachtige omstandigheden. In dit bestek zou het te ver voeren een volledige bespreking van deze kandidaat-overgangsvormen te geven.

3.6 Conclusie

We hebben gezien dat de evolutieleer over de hele lijn faalt. Feitelijk volstaat reeds het falen op het genetische basisniveau om ze volledig te verwerpen. Het probleem is dat in deze tijd met een groot informatie-aanbod geen enkele wetenschapper nog méér dan één vakgebied kan overzien. Specialisten zijn zich wel degelijk bewust van de zwakheden van de evolutietheorie wat hun eigen vakgebied betreft, maar blijven zich troosten met de gedachte dat de andere vakgebieden althans genoeg bewijzen voor evolutie opleveren.

4 De zondvloed

Wie Genesis 6 tot 8 er op naleest, weet dat de zondvloed een wereldwijde catastrofe was en dat ze in totaal meer dan een jaar duurde. Het was niet zomaar een lokale overstroming. Stormwinden, kolkende watermassa's, vulkanen en aardbevingen vernietigden de hele toenmalige bevolking, exclusief acht mensen en de dieren in de ark.

4.1 Het lenteachtige klimaat vóór de zondvloed

4.1.1 "Wateren en wateren"

"En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren" (Genesis 1:6). De atmosfeer van de aarde - de wateren boven het uitspansel - was voor de zondvloed anders dan nu. Ze bevatte bijzonder veel waterdamp waardoor de leefomstandigheden op aarde ideaal waren. Door de warmte en grote vochtigheid groeiden planten zeer goed, temeer omdat er een ideale hoeveelheid CO2 in de lucht zat: waarschijnlijk tien maal zoveel als nu. De atmosfeer vormde een "waterdichte" bescherming tegen ultraviolette en kosmische stralingen. Bijgevolg werd de vorming van C-14 belemmerd (zie 3.5.1.2.1). Er traden ook geen schadelijke mutaties op en de verouderingsprocessen verliepen zeer langzaam. Uit de geslachtsregisters van Genesis 5 en 11 blijkt dat sommige voorvaders van Noach meer dan 900 jaar oud werden. (zie Bijlage 1) De mensen waren toen ook groter: "De reuzen waren in die dagen op de aarde,..." (Genesis 6:4a). Ook dieren werden groter dan nu, vooral reptielen omdat deze dieren hun hele leven lang blijven doorgroeien.

4.1.2 Fossielen van tropische dieren overal ter wereld

Tropische dieren zoals leeuwen, olifanten, antilopen, enz. schijnen eens over het gehele aardoppervlak geleefd te hebben. In Europa kwamen apen, olifanten en nijlpaarden voor. Zelfs op de Zuidpool moet er ooit een subtropisch klimaat geheerst hebben.

4.2 Het grote fossielenarchief en het vlugge ontstaan van sedimenten

Fossilisatie is in principe een zeldzaam voorkomend proces. In normale omstandigheden worden organische resten opgeruimd door de natuur en valt er geen spoor meer te bekennen. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal een organisme na het afsterven fossiliseren, namelijk wanneer het snel bedekt wordt met sediment en bijgevolg afgesloten wordt van zuurstof. Toch is de omvang van het fossielenarchief enorm groot. Als verklaring hiervoor geven evolutionisten de hoge ouderdom van de aarde op. Dit is een actualistische redering: bij het reconstrueren van het verleden wordt er van uitgegaan dat alle huidig waarneembare verschijnselen zich steeds op dezelfde manier en heel geleidelijk voordoen. Deze uitleg klinkt logisch en acceptabel. Creationisten verwijzen naar de zondvloed; dit is een catastrofistische redenering en is - wegens de gegeven feiten - nog meer logisch en acceptabel.

4.2.1 Massagraven

Bij Los Angeles liggen tienduizenden soorten planten en dieren uit verschillende klimaten en tijdperken bij elkaar. In Californieë liggen over een oppervlakte van 10 vierkante km meer dan 1 miljard vissen gefossiliseerd. In Siberieë zijn massa's mammoeten (meer dan 1 miljoen!) bewaard gebleven, vaak met voedsel nog in hun muil. Op elk continent zijn massagraven van dinosaurussen gevonden. In China bijvoorbeeld is op 4000 meter hoogte (!) 70 ton dinosaurusfossielen gevonden. In Belgieë liggen tienduizenden dinosaurusbotten en hele skeletten opgestapeld in een laag van 30 meter dik. Door de evolutietheorie zijn nooit bevredigende verklaringen voor zulke massagraven gegeven.

4.2.2 Steenkool- en olielagen

Uitgestrekte steenkool- en olielagen getuigen van respectievelijk een weelderige plantengroei en een overvloedige dierenbevolking waaraan eensklaps een einde is gekomen. Steenkoollagen kunnen onmogelijk ontstaan zijn door een langzame opeenhoping van bladeren en resten van bomen in een moeras.

4.2.3 Gigantische dinosaurusfossielen en bomen dwars door meerdere lagen heen

Op vele plaatsen in de wereld zijn versteende bomen gevonden die dwars door meerdere steenkoollagen heen steken of zelfs op de kop staan. Zo heeft men bij Newcastle een fossiele boom van 18 meter lengte gevonden, die schuin door 10 steenkoollagen heen stak. Dit is een bewijs dat de lagen snel na elkaar zijn ontstaan want anders was de boom in tussentijd verrot. Hetzelfde geldt voor de reusachtige dinosaurusfossielen. Zelfs als zo'n enorm schepsel op zijn zij ligt, is het soms nog 5 meter hoog. Als de aardlaag millimeter na millimeter zou zijn ontstaan, zou het al lang zijn weggerot voordat het helemaal bedekt was.

4.3 De volgorde van de fossielen in de geologische kolom

De volgorde van de fossielen in de geologische kolom is grosso modo dezelfde als die waarin dier en mens zijn verzwolgen door de zondvloed: eerst zeedieren (veel zee- en waterdieren hebben de zondvloed uiteraard overleefd), dan amfibiën, vervolgens de trage landdieren, en tenslotte vogels, zoogdieren en mensen die, vertrekkend naar hoger gelegen gebieden, als laatste overweldigd werden door het wassende water.

4.4 Aardlagen

Het is opmerkelijk dat 75 % van de aardlagen op het land gevormd zijn door water. Er zijn ook aardlagen die op zichzelf speciale geologische fenomenen zijn en die getuigen van de zondvloed. Enkele voorbeelden:

4.4.1 De Grand Canyon

De Grand Canyon bestaat uit perfect horizontale aardlagen met een totale dikte van 1500 meter. De Coloradorivier heeft er scherpe en symmetrische meanders achtergelaten. Dit kan enkel gebeurd zijn wanneer de bodem nog zacht was omdat in harde rotsen een rivier niet symmetrisch kan meanderen en tegelijkertijd een diepe geul kan uitslijten. De Grand Canyon is dus waarschijnlijk gevormd in de loop van enkele maanden.
4.4.2 Aardlagen op de Matterhorn en de Mythentop

Op de Zwitserse bergen Matterhorn en Mythentop liggen eveneens oude aardlagen boven jongere aardlagen. Enkel de top van de bergen is verschoven en er zijn geen breukvlakken te zien. De enige manier waarop de verschuiving gebeurd kan zijn is door een bedekking met water, toen de lagen nog zacht waren. Evolutionisten daarentegen geloven niet in een overstroming van bergen en sommigen opperen dat de Matterhorn, samen met andere bergen, zomaar over een afstand van zo'n 100 km is verschoven tot op de plek waar hij nu ligt. De Mythentop zou zelfs helemaal uit Afrika zijn komen schuiven.

4.5 Enkele gevolgen van de zondvloed

4.5.1 De continentendrift

In deze tijd nemen wetenschappers een uit elkaar drijven van de continenten waar. Deze kleine beweging is slechts de nasleep van de veel grotere beweging tijdens en/of na de zondvloed.

4.5.2 De schuine stand van de aardas

"Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden" (Genesis 8:22). Deze tekst komt na de beschrijving van de zondvloed en suggereert dat vanaf dat moment de afwisseling van de seizoenen van start is gegaan of dat m.a.w. de aardas een hoek aan van ruim 23 graden heeft aangenomen.

4.5.3 Een ijlere atmosfeer en diepere oceanen

"..., op die dag braken alle kolken der grote waterdiepte open en werden de sluizen des hemels geopend" Genesis 7:11). Het water waaruit de zondvloed putte was niet alleen afkomstig van de wateren onder het uitspansel maar ook van die erboven. Bijgevolg werd de dichtheid van de atmosfeer kleiner en de hoeveelheid water op aarde groter. Vandaag is meer dan 70% van het aardoppervlak bedekt met water en een enorme hoeveelheid water ligt onder de vorm van ijs opgestapeld in de poolgebieden.

4.5.4 Het ontstaan van regen

"Mijn boog stel Ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde" (Genesis 9:13). De regenboog, die Noach en zijn gezin nog nooit eerder hadden gezien, wijst op het ontstaan van regen. Omdat de lucht voor de zondvloed verzadigd was aan waterdamp, werd de aarde bevochtigd door een zware dauw. "..., want de HERE God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens om de aardbodem te bewerken maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem" (Genesis 2:5-6).

4.5.5 IJstijden?

Het is mogelijk dat de zondvloed gepaard ging met bewegende ijsmassa's of dat ze gevolgd werd door koudere periodes, maar dit betekent daarom nog niet dat er ijstijden en tussenijstijden van duizenden jaren hebben plaatsgevonden. In Australië is aangetoond dat 55 miljard m² grof sedimentatiegesteente dat vroeger beschouwd werd als een gletsjerafzetting van een ijstijd, in feite gevormd werd door modderstromen onder water. Morenen, gegroefde rotsen, afgeslepen rotsblokken, zwerfkeien op kilometers hoge bergen,... al deze verschijnselen kunnen het best verklaard worden door de werking van een wereldwijde watervloed zoals beschreven is in de Bijbel.

4.5.6 Een moeizame aanpassing aan het nieuwe klimaat

De afstammelingen van de zonen van Noach gingen zich elk in een gebied vestigen. De nakomelingen van Sem trokken naar Mesopotamië, die van Jafet naar Europa en die van Cham naar Egypte en Afrika. Ze waren het nieuwe, ongure klimaat niet gewoon en hadden moeilijkheden om beschutting en voedsel te vinden. Beetje bij beetje leerden ze werktuigen vervaardigen, eerst uit steen, daarna uit metaal. Ze werden genoodzaakt om intensief voedingsgewassen te telen en vee te houden. De eerste landbouwactiviteiten vindt men terug bij Semitische volkeren, in de zogenaamde "vruchtbare sikkel".

4.6 Zondvloedverhalen bij volken over de hele wereld

Bij in totaal meer dan 80 volken en stammen, verspreid over de hele wereld (Australië, China, India, Noord-Amerika, Peru, Scandinavië, ...) zijn zondvloedverhalen aangetroffen. Zonder dat ze de laatste duizenden jaren contact met elkaar gehad hebben, vertellen ze allemaal het verhaal van een man die zijn familie of vrienden m.b.v. een soort boot redt uit een grote watervloed, waarbij dieren ook een rol spelen.

5 De ouderdom van de aarde

Volgens de Bijbel is de aarde minder dan 10.000 jaar oud. Daarentegen wordt - onder invloed van het evolutionisme - doorgaans een ouderdom van de aarde van ongeveer 5 miljard jaar onderwezen. In hoofdstuk 2 hebben we gezien dat chemische evolutie veel tijd eist: "Alles is mogelijk als je het toeval maar voldoende tijd geeft." Ook voor de evolutie van cel tot mens willen evolutionisten graag een hoge ouderdom van de aarde: "Gegeven dat micro-evolutie wordt waargenomen en de kennis dat de aarde miljarden jaren oud is, mag ervan uit worden gegaan dat er macro-evolutie is." M.a.w.: volgens sommige evolutionistisch ingestelde genetici is "micro + tijd = macro". Afgezien van het feit dat die stelling op zich geen steek houdt (zie 3.1), is die tijd hen niet gegund. Zie hier de feiten.

5.1 Weinig helium

Bij het uiteenvallen van uranium tot lood wordt helium gevormd. Dit helium ontsnapt na verloop van tijd uit het gesteente waarin het is ontstaan en komt zo in de atmosfeer terecht. Maar de hoeveelheid helium in de atmosfeer is zo klein, dat dit kan zijn ontstaan in amper een paar duizend jaar. Indien het uiteenvallen van uranium al 5 miljard jaar bezig zou zijn, dan zou er 100.000 maal zoveel helium in de atmosfeer aanwezig moeten zijn.

5.2 Het aardmagnetisme in verval

Het is een feit - hoewel niet algemeen gepubliceerd - dat het aardmagnetisch veld tamelijk snel aan het vervallen is. Sinds 1835 zijn gegevens bekend over het magnetisch veld van de aarde (zie Bijlage 2). Uit deze gegevens kan men afleiden dat het aardmagnetisme elke 1400 jaar halveert. 10.000 jaar geleden moet het magnetisch veld van de aarde even sterk geweest zijn als van een "magnetische ster". Een aarde die ouder is dan 20.000 jaar is onmogelijk aangezien de energie, gepaard gaande met het aardmagnetisme, zo groot zou zijn dat de aardkern gewoonweg niet bij elkaar zou hebben kunnen blijven. Tegen deze feiten werpen evolutionisten hun "dynamohypothese" op. In de aardkern zou een dynamo zijn die elektrische stromen opwekt, nodig om het magnetisme te bekrachtigen gedurende meer dan 4,5 miljard jaar. Ten eerste moet men zich realiseren dat er geen mechanisme bekend is dat de elektrische stroom zou kunnen opwekken in de dynamohypothese. Ten tweede is het zo dat er geen echt bewijs is dat de dynamo bestaat.

5.3 De aardrotatie in verval

De rotatiesnelheid van de aarde neemt gestadig af. Indien de aarde miljarden jaren oud zou zijn, zou de aardrotatiesnelheid vroeger zo hoog zijn geweest dat alle land bij de evenaar zou terechtgekomen zijn in een 10 km hoge wal.

5.4 Kosmisch stof

5.4.1 Op de aarde

Jaarlijks valt op de aarde 14 miljoen ton kosmisch stof. Dit stof bevat 2,5 % nikkel. Jaarlijks komt dus ongeveer 350.000 ton nikkel op de aarde terecht. Wanneer we aannemen dat al dat stof door de rivieren naar de oceanen gebracht wordt en wanneer we weten dat de oceanen ongeveer 3.300 miljoen ton nikkel bevatten, komen we op een ouderdom van de aarde van 9000 jaren.

5.4.2 Op de maan

Aangezien de maan ontstaan zou zijn uit dezelfde oermassa en op hetzelfde moment als de aarde, loont het de moeite na te gaan hoe oud de maan is. Eind jaren 60 hebben de Amerikanen dit onderzocht en kwamen ze tot verrassende vaststellingen. Geleerden hadden berekend dat per jaar meer dan een miljoen ton stof uit de ruimte op de maan valt. In de waan dat de maan 5 miljard jaar oud was, verwachtten ze een stoflaag van vele meters dik. Uit voorzorg werden zelfs grote platte schotels onder de poten van de maanlander geplaatst opdat hij niet al te ver in het stof zou wegzakken. Tot hun grote verbazing troffen ze op het maanoppervlak slechts één centimeter kosmisch stof aan!

5.5 Korteperiodekometen

Kometen beschrijven een langgerekte baan om de zon. Elke keer als ze dicht bij de zon komen, verliezen ze, door verdamping, een deel van hun materiaal, hun "staart". Op grond van dit verdampen is berekend dat kometen niet langer kunnen bestaan dan ongeveer 10.000 jaar. Om dit probleem te ontlopen, hebben evolutionistisch ingestelde astronomen geopperd dat de korteperiodekometen in het zonnestelsel aangevuld worden, zodat er altijd kometen om de zon draaien als deel van het zonnestelsel. Sommige denkbeelden over de aanvulling van kometen zijn op zijn minst gezegd vreemd, andere grenzen aan het belachelijke. Een zo'n bizar idee is dat ze gevormd werden door vulkanen op Jupiter; er is geen kracht bekend die de zwaartekracht van Jupiter overwint. De meeste ideeën over het aanvullen van kometen bevatten zoveel hiaten, dat er maar één enige populariteit heeft gekregen - dat van Oort. Hij heeft gesuggereerd dat er een onmetelijke wolk of schil van 200 miljard kometen om het zonnestelsel zit en dat heel vaak onder invloed van een passerende ster er één in het zwaartekrachtsveld van het zonnestelsel getrokken wordt. De "oortwolk" bevindt zich gemakshalve "buiten de grenzen van de zichtbare waarneming".

5.6 De lichtsnelheid

Wanneer het heelal minder dan 10.000 jaar oud is, rijst de vraag: hoe is het mogelijk een ster te zien, die verder weg is dan 10.000 lichtjaar, want het kost meer dan 10.000 jaar voor het licht om de afstand van die ster naar de aarde af te leggen? Als mens is het moeilijk zich te verdiepen in deze complexe materie en een eensluidend antwoord te vinden. Niettemin bestaat een hypothese die zegt dat het licht zich zou verplaatsten in een gekromde ruimte, de riemannse ruimte. Een ster die zich op een euclidische (dus rechtlijnige) afstand van 10.000 lichtjaren bevindt, zou in de riemannse ruimte slechts 15,7 lichtjaar van ons verwijderd zijn (zie Bijlage 3).

Bijlagen

Bijlage 1


Bijlage 2


Bijlage 3



Eindnoten

Eindnoot 01. Jezus Christus, de Zoon van God en de Verlosser van onze zonden, zegt van zichzelf: "Ik ben de Weg, de Waarheid, en het Leven." (Joh. 14:6)
Eindnoot 02. Het kan ook andersom gegaan zijn: een dier trekt naar een bepaald gebied waar het een bepaalde lichaamseigenschap niet nodig heeft en mettertijd verdwijnt die eigenschap dan ook.
Eindnoot 03. Bedenking: waar kan dit "hopeful monster" een partner vandaan halen? Deze theorie is compleet waanzinnig.
Eindnoot 04. Het punctualisme, een theorie van twee niet-genetici, sloeg in als een bom onder de vaklui. Ze werd aanvankelijk verworpen en scherp aangevallen door de populatiegenetici. Nu echter is het punctualisme een goed, comfortabel onderdeel (of misschien op z'n best een zwakke uitbreiding) van het neodarwinisme, waarschijnlijk om het ontbreken van overgangsvormen te kunnen verklaren. (Zie 3.5.2)
Eindnoot 05. R. Lewin, "Evolutionary Theory under Fire", Science, 21 november 1980, p. 883-887.
Eindnoot 06. The Times, 19 april 1982
Eindnoot 07. J.E. Ransom, Fossils in America, Harper en Row, New York, 1964.
Eindnoot 08. Evolutionisten geloven ook in een samenhangend continent (Pangaea) maar zij situeren het op een ander (virtueel) moment in de geschiedenis. Ze retropoleren de huidige bevindingen - een beweging van 1 tot 15 cm per jaar - en komen uit op 225 miljoen jaar geleden. Bemerk het verschil tussen actualisme en catastrofisme. (zie 4.2)
Eindnoot 09. Grotbewoners zoals de Neanderthaler en de Cro-Magnonmens worden door evolutionisten ten onrechte aangeduid als onze evolutieve voorouders. In werkelijkheid zouden ze in onze maatschappij nauwelijks opvallen.
Eindnoot 10. C. Colby, The Talk. Origins Archive, Introduction to evolutionary biology.
Eindnoot 11. Ook hadden ze verwacht dat onze kleine maan na 5 miljard jaar volkomen afgekoeld zou zijn. De maan bleek echter een warm hemellichaam te zijn met vloeibare kern, magnetisch veld en maanbevingen.


Literatuurlijst

ANDREWS, E.H., Alles uit niets, Veritas, Alphen aan den Rijn/Brussel, 1983.
BOS, H., "Pleidooi voor meer creationistisch onderzoek", Bijbel & Wetenschap, jaargang 22 (1997), nr. 199, p. 206-209.
DELDEN, J.A. van, Schepping of evolutie?, Oosterbaan & Le cointre B.V., Goes, 1977.
DIXON, D., De planeet aarde, Artis-Historia, Brussel, 1990.
DOYEN, J., Evolutie weerlegd door wetenschappelijke feiten, Stichting Moria, ?, 1978.
FLORI, J., Évolution ou creation?, 2de druk, Éditions S.D.T., Dammarie-les-Lys, ?, 1974.
GAMLIN, L., De oorsprong van het leven, Artis-Historia, Brussel, 1988.
GAMLIN, L., Het menselijk ras, Artis-Historia, Brussel, 1989.
GEUNS, J., Macro/micro in de biologie, 2de druk, Plantyn, Antwerpen/Deur-ne, 1996
GRAAF, J. van der, Evolutie en geloof, J.H. Kok, Kampen, 1975.
HOBRINK, B., Evolutie, ei zonder kip, 3de druk, Gideon, Hoornaar, 1996.
HOWITT, F.R., Evolutie, wetenschap of dwaling?, Gideon, Hoornaar, ?.
KREMER, C., Namaak en vervalsing, Artis-Historia, Brussel, 1993.
LOEWE, L., Chemische evolutie, een onhoudbare hypothese, Amersfoortse studies nr. 8, Stichting tot Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap, Amersfoort, 1991.
LOUW, C. van der, IJstijden, fantasie of werkelijkheid?, Amersfoortse studies nr. 7, Stichting tot Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap, Amersfoort, 1991.
MURRIS, H.R., "Fossiele bodems", Bijbel & Wetenschap, jaargang 22 (1997), nr. 198, p. 185-187.
NELSON, B.C., Naar hun aard, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 1972.
OUWENEEL, W.J., De ark in de branding, 2de druk, Buijten & Schipperheijn, Amster-dam, 1977
OUWENEEL, W.J., Evolutieleer in het licht van modern onderzoek, Amers-foortse studies nr. 5, Stichting tot Bevordering van Bijbelgetrouwe Weten-schap, Amersfoort, 1990.
OUWENEEL, W.J., Operatie supermens, 3de druk, Buijten & Schipperheijn, Amster-dam / De vuurbaak, Groningen, 1978.
PAILER, N., De oerknal, 2de druk, Amersfoortse studies nr. 22, J.J. Groen en Zoon, Heerenveen 1997.
REHWINKEL, M., De zondvloed, 3de druk, Buijten & Schipperheijn, Amster-dam, 1972.
RITLAND, R.M., Hoe is de aarde ontstaan?, Veritas, Den Haag, ?.
SCHEELE, P., Degeneratie, het einde van de evolutietheorie, 3de druk, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 1997.
UTT, R.H., De natuur, ontwerp en ontwerper, Veritas, Den Haag/Brussel, 1975.
VOORTHUIS, F.J., Vanwaar? Waartoe? Waarheen?, 7de druk, Veritas, 's-Gravenhage, 1965.
WEBSTER, C., La terre, Éditions Vie et Santé, Dammarie-les-Lys, 1994.
WHITE, A.J.M., Hoe oud is de aarde?, Werkgroep Schepping, Hengelo, 1985.
WYSONG, R.L., The creation-evolution controversy, 5de druk, Inquiry Press, Midland, ?, 1981.
www.talkorigins.org (algemene site over evolutionisme/creationisme)

Heb je Jezus Christus nog niet aanvaard als God en Verlosser? Heb je de gratis gift van gerechtigheid nog niet ontvangen, maar wil je het wel? Lees dan Romeinen 10:9 en bid dan bijvoorbeeld onderstaand gebed:

Hemelse Vader. Ik aanvaard Jezus Christus als God en Verlosser. Ik geloof dat Jezus voor al mijn zonden gestorven is, en dat Hij uit de dood is opgewekt. Door het geloof in Uw Woord ontvang ik redding. Ik dank U voor de vergeving van al mijn zonden. AMEN.

Vragen? Gebed of hulp nodig?
Bel of mail ons →


info@gelooft.com | Facebook